Beginnen met fotograferen van A tot Z - Leuke fotografie-oefeningen

Leuke fotografie-oefeningen

Sjoerd Booij - Oprichter FotografieBeginner.nl

De theorie is belangrijk, maar niets is beter dan oefenen. Hoe werkt licht, welke camera instellingen heb ik nodig. Vragen waarbij “muscle memory” door veel oefening van pas komt. In deze module is er aandacht voor het praktijkdeel van de fotografie. 10 leuke fotografie-oefeningen vergroten jouw kennis en basistechniek.

Sjoerd Booij - Oprichter FotografieBeginner.nl

Oefening baart kunst

Als je net een rijbewijs hebt, kun je nog niet autorijden. Althans, op papier natuurlijk wel, maar in de praktijk valt er nog een hoop te leren. Ervaring opdoen in verschillende situaties is dan erg belangrijk.

Met fotografie werkt het eigenlijk net zo. Het kennen van de basistechnieken en jouw camera kunnen bedienen is pas het begin. Met veel oefening zorg je ervoor dat je daadwerkelijk betere foto’s gaat maken.

Situaties en licht soorten leren herkennen, weten welke brandpuntsafstanden of perspectieven je moet kiezen. Het hoort allemaal bij de ontwikkeling van een beginnende fotograaf.

In deze module…

  • leer je leuke oefeningen waarmee je jouw camera beter onder de knie krijgt.
  • leer je leuke oefeningen waarmee je de basistechniek meester kunt worden.
Oefening 1 - Diafragma en scherptediepte
Oefening 1 – Scherptediepte veranderen met het diafragma

Oefening 1 – Scherptediepte met diafragma

Zoals je als het goed is inmiddels weet, beΓ―nvloed de diafragma-opening niet alleen de belichting, maar ook de scherptediepte. Hoe wijder het diafragma open staat, hoe kleiner het scherptediepte vlak.

Doel:

Je leert wat scherptediepte is en hoe je dat kunt beΓ―nvloeden met de opening van je diafragma.

Voorwaarden:

  • Gebruik als het kan een statief (zorg voor een vaste afstand tot je onderwerp).
  • Gebruik de stand diafragmavoorkeuze op je camera.
  • Verander alleen de diafragma-opening.

Oefening:

Kies een vast onderwerp, maakt niet uit wat, en maak dezelfde foto met verschillende diafragma-openingen (bijvoorbeeld f/2.8, f/5.6, f/11). Bekijk hoe elke verandering van diafragma-opening de scherpte van de achtergrond veranderd.

Oefening 2 - Brandpuntsafstand en scherptediepte
Oefening 2 – Scherptediepte veranderen met het brandpuntsafstand

Oefening 2 – Scherptediepte met brandpuntsafstand

Naast de opening van het diafragma bepaald ook het gebruikte brandpuntsafstand de scherptediepte in een foto.

Doel:

Je leert wat scherptediepte is en hoe je dat kunt beΓ―nvloeden met de brandpuntsafstand van het gebruikte objectief.

Voorwaarden:

  • Gebruik als het kan een statief voor stabiliteit.
  • Verander alleen het brandpuntsafstand (zoomen).
  • Zorg dat het onderwerp elke keer even groot in beeld is. Als je inzoomt moet je dus achteruit bewegen om het onderwerp even groot in beeld te houden.

Oefening:

Kies een vast onderwerp, maakt niet uit wat, en maak dezelfde foto met verschillende brandpuntsafstanden (bijvoorbeeld 50mm, 85mm en 200mm). Bekijk hoe elke verandering van brandpuntsafstand de scherpte van de achtergrond veranderd.

Oefening 3 - Scherpstelafstand en scherptediepte
Oefening 3 – Scherptediepte veranderen met de scherpstelafstand

Oefening 3 – Scherptediepte met scherpstelafstand

Naast de opening van het diafragma bepaald ook de scherpstelafstand op je onderwerp de scherptediepte in een foto.

Doel:

Je leert wat scherptediepte is en hoe je dat kunt beΓ―nvloeden met de scherpstelafstand.

Voorwaarden:

  • Gebruik als het kan een statief voor stabiliteit.
  • Verander alleen de afstand van het onderwerp tot de camera.
  • Kies een onderwerp dat je makkelijk kunt verplaatsen, bijvoorbeeld een LEGO-poppetje.

Oefening:

Kies een onderwerp, maakt niet uit wat, en maak dezelfde foto met verschillende scherpstelafstanden (bijvoorbeeld 2 meter, 1 meter en 50cm). Bekijk hoe elke verandering van scherpstelafstand de scherpte van de achtergrond veranderd.

Oefening 4 - Beweging bevriezen of vastleggen
Oefening 4 – Beweging bevriezen of juist vastleggen

Oefening 4 – Beweging bevriezen of vastleggen

De sluitertijd bepaald voor een deel de belichting van een foto. Daarnaast kun je het als creatieve tool gebruiken om de beweging van je onderwerp te bevriezen of juist te tonen.

Doel:

Je leert hoe je de beweging van je onderwerp in een foto kunt bevriezen of juist vastleggen.

Voorwaarden:

  • Gebruik als het kan een statief (zorgt voor stabiliteit).
  • Gebruik de stand sluitertijdvoorkeuze op je camera.
  • Kies een onderwerp dat kan bewegen, bijvoorbeeld een opwindbare speelgoedauto.

Oefening:

Laat een opwindbaar speelgoedautootje rijden over bijvoorbeeld een tafel. Stel vooraf scherp op een plek op de tafel waar het autootje voorbij komt. Zorg dat je een diafragma gebruikt waarbij je een grote scherptediepte hebt (bijvoorbeeld f/8). Fotografeer nu het autootje met verschillende sluitertijden. Om het autootje in jouw foto te bevriezen, kies je een sluitertijd van bijvoorbeeld 1/500e seconde. Kijk vervolgens hoeveel je de sluitertijd moet vertragen om beweging in het autootje vast te leggen.

Oefening 5 - Beweging in je onderwerp - Panning
Oefening 5 – Beweging in je onderwerp tonen (panning)

Oefening 5 – Beweging in je onderwerp (panning)

In oefening 4 hebben we de beweging van het onderwerp bevroren of juist getoond. Door de beweging in het onderwerp te tonen, werd het onderwerp een streep of veeg in het beeld. In oefening 5 willen we deze beweging omdraaien, waarbij het onderwerp scherp is en de achtergrond een streep of veeg wordt.

Doel:

Je leert hoe je een onderwerp scherp kunt fotograferen, waarbij de achtergrond een veeg of streep wordt en zo de snelheid van het onderwerp laat zien. Denk aan een formule 1 auto die voorbij raast.

Voorwaarden:

  • Fotografeer vanuit de hand.
  • Gebruik de stand sluitertijdvoorkeuze op je camera.
  • Kies een onderwerp dat beweegt, bijvoorbeeld een rijdende auto.

Oefening:

Ga langs een weg staan waar auto’s rijden. Kies een sluitertijd van bijvoorbeeld 1/50 seconde of trager. Probeer verschillende snelheden uit. Beweeg de camera mee met de auto’s terwijl ze voorbij rijden. Probeer de snelheid van de auto’s te volgen met je eigen beweging. Druk niet meteen op de ontspanknop. Volg de auto eerst een stukje om de juiste snelheid te vinden. Na een korte periode van meebewegen (dit heet pannen), druk je op de ontspanknop.

Oefening 6 - ISO instellen en ruis voorkomen
Oefening 6 – ISO goed instellen en het voorkomen van ruis in je foto’s

Oefening 6 – ISO instellen en ruis voorkomen

De ISO-waarde bepaalt hoe gevoelig de camerasensor is voor licht. Hoe hoger het ISO-getal, hoe gevoeliger de sensor wordt voor licht. Maar als je de ISO-waarde verhoogt, komt er ook een nadeel om de hoek kijken: er ontstaat meer ruis in je foto’s.

Doel:

Je leert wanneer je de ISO-waarde moet verhogen als er weinig licht is. Daarbij hou je in de gaten dat de ISO-waarde niet te hoog is waardoor er ruis in het beeld kan komen.

Voorwaarden:

  • Gebruik een statief om telkens hetzelfde beeld te kunnen maken.
  • Kies een onderwerp wat niet beweegt om het simpel te houden.
  • Gebruik de stand diafragmavoorkeuze op je camera.

Oefening:

Plaats je camera op een statief. Dit zorgt ervoor dat je steeds dezelfde foto maakt terwijl je alleen de ISO-waarde aanpast. Zet de camera in de diafragmavoorkeuze (Av of A-modus) en kies een diafragma tussen f/2.8 en f/5.6. Pas het diafragma hierna niet meer aan.

Gebruik een brandpuntsafstand tussen de 35 en 85mm en begin met de ISO-waarde van 100. Maak nu de eerste foto als referentie. Verhoog vervolgens telkens de ISO-waarde (200, 400, 800, 1600, 3200, enzovoort) en maak bij elke ISO-waarde een nieuwe foto. Leg daarna de foto’s naast elkaar om te bekijken wat er verandert.

Oefening 7 - Belichtingscompensatie
Oefening 7 – Meer invloed op het eindresultaat met belichtingscompensatie

Oefening 7 – Belichtingscompensatie gebruiken

Belichtingscompensatie is een handige manier om creatieve controle te houden over het eindresultaat, zonder dat je alle camera instellingen hoeft aan te passen. Belichtingscompensatie werkt met stops. Hierover heb je meer geleerd in de module β€œbasisbegrippen”.

Doel:

Je leert de foto lichter of donkerder maken door gebruik te maken van belichtingscompensatie.

Voorwaarden:

  • Gebruik een statief om telkens hetzelfde beeld te kunnen maken.
  • Kies een onderwerp wat niet beweegt om het simpel te houden.
  • Gebruik de stand diafragmavoorkeuze of sluitertijdvoorkeuze op je camera.

Oefening:

Plaats je camera op een statief. Dit zorgt ervoor dat je steeds dezelfde foto maakt terwijl je alleen de belichtingscompensatie aanpast. Maak drie foto’s waarbij je de belichtingscompensatie op -1, 0 en +1 instelt. Belichtingscompensatie wordt op jouw camera aangeduid met deze knop belichtingscompensatie. Op de meeste camera’s stel je de belichtingscompensatie in door op deze knop te drukken en gebruik te maken van een draaiwiel.

Oefening 8 - Witbalans en kleurtemperatuur
Oefening 8 – Elke lichtbron heeft een andere kleurtemperatuur

Oefening 8 – Witbalans en kleurtemperatuur

Witbalans stel je in op de camera om te compenseren voor de kleurtemperatuur van de gebruikte lichtbron. Elke lichtbron heeft namelijk een andere kleurtemperatuur. Een kaars geeft meer geel / rood licht (warmer) licht, terwijl een zonnige dag buiten vaak blauw (koeler) licht heeft.

Doel:

Je leert over de kleurtemperatuur van verschillende lichtbronnen en hoe je hiervoor kunt compenseren met witbalans. Hoewel de automatische witbalans (Auto Witbalans) in veel gevallen prima werkt, is het fijn om in sommige situaties meer consistentie te krijgen met een vaste witbalans waarde.

Voorwaarden:

  • Gebruik een statief om telkens hetzelfde beeld te kunnen maken.
  • Kies een onderwerp wat niet beweegt om het simpel te houden.
  • Stel de witbalans handmatig in. Maak gebruik van de verschillende witbalans presets, bijvoorbeeld schaduw (Witbalans schaduw), flitslicht (witbalans flitslicht) of TL-licht (witbalans fluorescerend).

Oefening:

Plaats je camera op een statief. Dit zorgt ervoor dat je steeds dezelfde foto maakt terwijl je alleen de witbalans aanpast. Maak meerdere foto’s waarbij je de witbalans handmatig op verschillende presets instelt. Bekijk de foto’s om te zien hoe de witbalans kleuren in de foto’s beΓ―nvloed. Eventueel kun je daarna de witbalans handmatig instellen op verschillende Kelvin waarden voor nog meer controle. Dit doe je met het icoon witbalans custom.

Oefening 9 - Lichtmeting methodes
Oefening 9 – Verschillende lichtmeting methodes

Oefening 9 – Lichtmeting methodes

Elke camera beschikt over een lichtmeter. Deze meet het licht (klinkt logisch) en bepaald hiermee in de semi- en volledige automatische standen de camera instellingen voor een correcte belichting. De manier waarop jouw camera het licht meet kun je instellen. Er zijn verschillende lichtmeet methodes, zoals matrix-meting of bijvoorbeeld spotmeting.

Doel:

Je leert over de verschillende lichtmeting methods die een camera te bieden heeft en wanneer je welke methode het beste kunt gebruiken.

Voorwaarden:

  • Fotografeer uit de hand.
  • Kies een onderwerp wat voor een deel in de zon en een deel in de schaduw staat.

Oefening:

Stel de camera in op de β€œstandaard” lichtmeting methode. Dit is de meerveldsmeting methode. Deze methode heeft verschillende namen, afhankelijk van de camera fabrikant. Namen die je tegen zult komen zijn integraal-, matrix- of evaluatiefmeting. Met deze meetmethode gebruikt de camera het volledige beeld om een lichtmeting te doen.

Nadat je een foto hebt genomen kies je een andere lichtmeting methode, bijvoorbeeld spotmeting. Met spotmeting gebruikt de camera slechts een zeer klein deel van het beeld (ongeveer 2%) voor de lichtmeting. Meestal is dit het middelste deel van het beeld, tenzij je dit anders instelt.

Neem nu een foto met spotmeting waarbij je de meting op het lichte deel van je onderwerp doet en daarna een foto waarbij je een meting op het schaduw deel van je onderwerp doet. Vergelijk alle foto’s om te zien hoe groot het verschil in belichting is.

Oefening 10 - Autofocus methodes
Oefening 10 – Autofocus methodes AF-C en AF-S

Oefening 10 – Autofocus met bewegende en stilstaande onderwerpen

Het merendeel van de hedendaagse camera’s heeft autofocus. Ideaal om gemakkelijk en snel focus op jouw onderwerp te krijgen. Toch zijn er verschillende autofocus methodes waar je gebruik van kunt maken om een optimaal scherp resultaat te krijgen.

Zo is er de AF-S methode, waarbij de camera eenmalig scherp stelt als je de ontspanknop half indrukt. In de AF-C methode blijft de camera echter continu scherpstellen, zolang je de ontspanknop half hebt ingedrukt.

Doel:

Leren welke autofocus methode het best geschikt is in verschillende situaties.

Voorwaarden:

  • Fotografeer uit de hand.
  • Kies een onderwerp wat niet beweegt en fotografeer in de AF-S en AF-C stand.
  • Kies nu een bewegend onderwerp en fotografeer ook in de AF-S en AF-C stand.

Oefening:

Door een stilstaand en een bewegend onderwerp te fotograferen in de verschillende autofocus standen, merk je dat er een verschil zit in het eindresultaat. De AF-S stand staat voor AutoFocus-Single. In deze stand fotografeer je meestal alleen stilstaande onderwerpen.

In de AF-C stand, ook wel AutoFocus-Continuous, fotografeer je bewegende onderwerpen. De camera blijft nu scherpstellen tot het moment waarop je de ontspanknop volledig indrukt. Zo voorkom je dat het scherptediepte vlak net achter of voor je onderwerp komt te liggen, iets wat in de AF-S stand zou kunnen gebeuren.

Extra oefeningen

Ben je op zoek naar meer oefeningen en creatieve technieken, dan zijn de onderstaande artikelen zeker wat voor jou.

Gratis eBook
9 Fotografie Basistips
Modules

Plaats een reactie